Nieuws

Noordelijke Ontwikkelings Maatschappij (NOM) moet bloeden voor steun aan werf

De in Groningen gevestigde Noordelijke Ontwikkelings Maatschappij staat op het punt een miljoenen-strop op te lopen. De NOM heeft een participatie in een Friese werf waarvoor surceance van betaling is aangevraagd. Volgens de NOM, die geen mededelingen doet over de omvang van haar participaties, zou een strop pijnlijk zijn. Maar als een overname-poging door een Groningse werf slaagt, is alles tenminste niet voor niets geweest.


Leestijd: 1 minuut

De Friese werf, de modernste buitendijkse werf van Friesland met 192 werknemers, kwam in de problemen na het afblazen van een order voor de bouw van een olietanker. Het bedrijf heeft een schuld van circa 30 miljoen gulden. De Noordelijke Ontwikkelings Maatschappij hoopt dat de werf gered kan worden dankzij een overname door het Groningse scheepsbouwconcern Bodewes Volharding. Maar de oprichter van de Friese werf en mede-aandeelhouder Van der Schoot voelt niet voor overname door de Groningse werf waardoor een patstelling is ontstaan die mogelijk tijdens een surceance van betaling doorbroken kan worden. Er zijn twee bewindvoerders benoemd die werken aan een doorstart van de werf, en een regeling met de crediteuren. De NOM zou een bedrag van 7,3 miljoen gulden aan achtergestelde leningen bij de werf hebben uitstaan, waarvan het bij een reddingsplan slechts dertig procent terug zou krijgen. Daardoor zou de NOM er miljoenen bij inschieten.Woordvoerder B. Nuys van de NOM wil de omvang van de achtergestelde leningen bevestigen noch ontkennen. ‘Wij doen nooit mededelingen over de waarde van onze aandelen, en in dit geval dus ook niet’. Volgens hem is nog steeds niet te zeggen wat er precies met de Friese werf gaat gebeurden. ‘Er wordt nu gewerkt aan een toekomstplan door de bewindvoerders, dus ook voor ons is het afwachten’. Mocht de NOM inderdaad fors verlies lijden bij een overname van de Friese werf, dan is dat volgens Nuys buitengewoon spijtig. ‘Maar wij zijn er als NOM nu eenmaal voor om bedrijven die wij kansrijk achten voor de noordelijke economie te steunen. Het is jammer als wij zouden verliezen op onze participaties, maar als er na een overname uiteindelijk een levensvatbare noordelijke werf overblijft, dan is dat tenminste niet voor niets geweest’.